Oude Testament

Nieuwe Testament

Jozua 15:4-16 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

4. vervolgens naar Asmon, en kwam uit aan de Beek van Egypte, zodat de grens aan de zee eindigde. Dit zal voor u de zuidgrens zijn.

5. De oostgrens was de Zoutzee tot aan de uitmonding van de Jordaan. De grens aan de noordzijde begon bij de zeeboezem aan de uitmonding van de Jordaan:

6. de grens liep op naar Bet-Chogla, liep noordelijk van Bet-Araba, en dan liep de grens op naar de rots van Bohan, de zoon van Ruben;

7. vervolgens steeg de grens op naar Debir vanuit de vallei van Achor, vanwaar zij zich noordwaarts wendde naar Gilgal tegenover de bergpas van Adummim, ten zuiden van de beek. Voorts liep de grens naar de wateren van En-Semes en eindigde bij En-Rogel.

8. Vervolgens liep de grens op naar het dal Ben-Hinnom, naar de zuidelijke berghelling van de Jebusieten, dat is van Jeruzalem; dan liep de grens op naar de top van de berg, die westelijk tegenover het dal Ben-Hinnom aan het noordelijke uiteinde van de vallei der Refaïeten ligt.

9. Dan boog de grens van de top van de berg om naar de bron van Neftoach, kwam vervolgens uit bij de steden van het gebergte van Efron; voorts boog de grens om naar Baäla, dat is Kirjat-Jearim.

10. Vervolgens liep de grens van Baäla westwaarts in een bocht naar het gebergte Seïr, dan noordwaarts naar de bergrug van Jearim, dat is Kesalon; dan daalde zij af naar Bet-Semes en liep naar Timna.

11. Dan kwam de grens noordwaarts uit bij de bergrug van Ekron; de grens boog vervolgens om naar Sikkaron, liep naar de berg van Baäla, en kwam uit bij Jabneël, terwijl de grens bij de zee eindigde.

12. De westgrens viel samen met de Grote Zee en de kust. Dit zijn, naar alle zijden, de grenzen van de Judeeërs naar hun geslachten.

13. Aan Kaleb echter, de zoon van Jefunne, gaf hij een deel in het midden der Judeeërs, namelijk Kirjat-Arba, overeenkomstig het bevel des Heren aan Jozua; Arba was de vader van Enak. Dit is Hebron.

14. En Kaleb verdreef vandaar de drie Enakieten: Sesai, Achiman en Talmai, zonen van Enak.

15. Vandaar trok hij op tegen de inwoners van Debir. De naam van Debir was tevoren Kirjat-Sefer.

16. Toen zeide Kaleb: Wie Kirjat-Sefer slaat en het inneemt, die geef ik mijn dochter Aksa tot vrouw.

Lees verder hoofdstuk Jozua 15