Oude Testament

Nieuwe Testament

Jozua 15:14-28 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

14. En Kaleb verdreef vandaar de drie Enakieten: Sesai, Achiman en Talmai, zonen van Enak.

15. Vandaar trok hij op tegen de inwoners van Debir. De naam van Debir was tevoren Kirjat-Sefer.

16. Toen zeide Kaleb: Wie Kirjat-Sefer slaat en het inneemt, die geef ik mijn dochter Aksa tot vrouw.

17. Otniël nu, de zoon van Kenaz, de broeder van Kaleb, nam het in; en hij gaf hem zijn dochter Aksa tot vrouw.

18. Bij haar aankomst haalde zij hem over om van haar vader bouwland te vragen. Daarop sprong zij van de ezel af, en Kaleb zeide tot haar: Wat hebt gij?

19. Zij zeide: Geef mij toch een huwelijksgift; nu gij mij een dor land gegeven hebt, geef mij ook waterbronnen. Toen gaf hij haar de hoog- en de laaggelegen bronnen.

20. Dit nu is het erfdeel van de stam der Judeeërs naar hun geslachten.

21. De verafgelegen steden van de stam der Judeeërs, bij de grens van Edom in het Zuiderland, waren: Kabseël, Eder, Jagur,

22. Kina, Dimona, Adada,

23. Kedes, Hasor, Jitnan,

24. Zif, Telem, Bealot,

25. Chasor-Chadatta en Keriot-Chesron, dat is Hasor;

26. Amam, Sema, Molada,

27. Chasar-Gadda, Chesmon, Bet-Pelet,

28. Chasar-Sual, Berseba en zijn onderhorige plaatsen,

Lees verder hoofdstuk Jozua 15