Oude Testament

Nieuwe Testament

Jozua 11:3-17 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

3. de Kanaänieten in het oosten en in het westen, de Amorieten, de Hethieten, de Perizzieten, de Jebusieten op het gebergte, en de Chiwwieten aan de voet van de Hermon, in de landstreek van Mispa.

4. Daarop trokken dezen uit en al hun legers met hen, veel volk, talrijk als het zand aan het strand der zee, met zeer veel paarden en strijdwagens.

5. Al deze koningen sloten zich aaneen en kwamen zich gezamenlijk legeren bij de wateren van Merom, om tegen Israël te strijden.

6. Toen zeide de Here tot Jozua: Wees niet bevreesd voor hen, want morgen om deze tijd zal Ik hen allen als verslagenen aan Israël overleveren; hun paarden zult gij de pezen doorsnijden en hun strijdwagens met vuur verbranden.

7. Toen kwam Jozua, en al het krijgsvolk met hem, plotseling op hen af bij de wateren van Merom, en zij overvielen hen.

8. En de Here gaf hen in de macht van Israël; zij versloegen en achtervolgden hen tot aan Groot-Sidon en tot Misrefot-Maïm, en oostwaarts tot de vallei van Mispe. Zij versloegen hen, totdat zij niemand van hen hadden overgelaten.

9. En Jozua handelde met hen zoals de Here hem gezegd had: hun paarden sneed hij de pezen door en hun wagens verbrandde hij met vuur.

10. Terzelfder tijd keerde Jozua terug en nam Hasor in, en zijn koning sloeg hij met het zwaard; want Hasor was eertijds het voornaamste van al deze koninkrijken.

11. Zij versloegen alle levende wezens, die daarin waren, met de scherpte des zwaards, de ban voltrekkend; niets wat adem had, bleef over en Hasor verbrandde hij met vuur.

12. Verder heeft Jozua alle steden van deze koningen, en al hun koningen, overwonnen en hen geslagen met de scherpte des zwaards; hij trof hen met de ban, zoals Mozes, de knecht des Heren, geboden had.

13. De steden echter, die op haar heuvels lagen, heeft Israël niet verbrand, met uitzondering alleen van Hasor, dat Jozua verbrand had.

14. De gehele buit uit deze steden, benevens het vee, hebben de Israëlieten buitgemaakt; alle mensen echter hebben zij geslagen met de scherpte des zwaards, totdat zij hen verdelgd hadden; zij lieten niets overblijven wat adem had.

15. Zoals de Here zijn knecht Mozes geboden had, zo had Mozes Jozua geboden en daarnaar heeft Jozua gehandeld: hij heeft niets nagelaten van al wat de Here aan Mozes geboden had.

16. Aldus heeft Jozua dit gehele land veroverd, het gebergte, het gehele Zuiderland, het gehele land van Gosen, de Laagte, de Vlakte, en het Gebergte van Israël met zijn Laagte;

17. van het Kale Gebergte af, dat oploopt in de richting van Seïr, tot aan Baäl-Gad in de vallei van de Libanon, aan de voet van het Hermongebergte. Al hun koningen nam hij gevangen, en hij sloeg hen dood.

Lees verder hoofdstuk Jozua 11