Oude Testament

Nieuwe Testament

Jozua 11:11-18 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

11. Zij versloegen alle levende wezens, die daarin waren, met de scherpte des zwaards, de ban voltrekkend; niets wat adem had, bleef over en Hasor verbrandde hij met vuur.

12. Verder heeft Jozua alle steden van deze koningen, en al hun koningen, overwonnen en hen geslagen met de scherpte des zwaards; hij trof hen met de ban, zoals Mozes, de knecht des Heren, geboden had.

13. De steden echter, die op haar heuvels lagen, heeft Israël niet verbrand, met uitzondering alleen van Hasor, dat Jozua verbrand had.

14. De gehele buit uit deze steden, benevens het vee, hebben de Israëlieten buitgemaakt; alle mensen echter hebben zij geslagen met de scherpte des zwaards, totdat zij hen verdelgd hadden; zij lieten niets overblijven wat adem had.

15. Zoals de Here zijn knecht Mozes geboden had, zo had Mozes Jozua geboden en daarnaar heeft Jozua gehandeld: hij heeft niets nagelaten van al wat de Here aan Mozes geboden had.

16. Aldus heeft Jozua dit gehele land veroverd, het gebergte, het gehele Zuiderland, het gehele land van Gosen, de Laagte, de Vlakte, en het Gebergte van Israël met zijn Laagte;

17. van het Kale Gebergte af, dat oploopt in de richting van Seïr, tot aan Baäl-Gad in de vallei van de Libanon, aan de voet van het Hermongebergte. Al hun koningen nam hij gevangen, en hij sloeg hen dood.

18. Lange tijd heeft Jozua tegen al deze koningen gestreden.

Lees verder hoofdstuk Jozua 11