Oude Testament

Nieuwe Testament

Jona 4:1-6 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Maar dit mishaagde Jona ten zeerste en hij werd toornig.

2. En hij bad tot de Here en zeide: Ach, Here, heb ik dat niet gezegd, toen ik nog in mijn land was? Daarom heb ik het willen voorkomen door naar Tarsis te vluchten, want ik wist, dat Gij een genadig en barmhartig God zijt, lankmoedig, groot van goedertierenheid en berouw hebbend over het kwaad.

3. Nu dan, Here, neem toch mijn leven van mij, want het is mij beter te sterven dan te leven.

4. Maar de Here zeide: Zijt gij terecht vertoornd?

5. Jona nu was buiten de stad gegaan en had zich ten oosten van de stad neergezet; hij had daar voor zich een hut gebouwd en was daaronder gaan zitten in de schaduw, totdat hij zou zien wat er met de stad gebeurde.

6. En de Here God beschikte een wonderboom, die boven Jona opschoot om tot schaduw te zijn boven zijn hoofd, ten einde hem van zijn misnoegdheid af te brengen. En Jona verheugde zich zeer over de wonderboom.

Lees verder hoofdstuk Jona 4