Oude Testament

Nieuwe Testament

Jona 1:1-6 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Het woord des Heren kwam tot Jona, de zoon van Amittai:

2. Maak u op, ga naar Nineve, de grote stad, en predik tegen haar, want haar boosheid is opgestegen voor mijn aangezicht.

3. Maar Jona maakte zich op om te vluchten naar Tarsis, weg van het aangezicht des Heren, en hij ging naar Jafo en vond een schip, dat naar Tarsis zou gaan; hij betaalde de vrachtprijs daarvan en ging scheep om met hen naar Tarsis te gaan, weg van het aangezicht des Heren.

4. Maar de Here wierp een hevige wind op de zee en er ontstond een zware storm op de zee, zodat het schip dreigde te worden stukgeslagen.

5. De schepelingen werden bevreesd en riepen ieder tot zijn god, en zij wierpen de lading die in het schip was, in zee om het daardoor lichter te maken. Jona echter was in het ruim van het schip afgedaald, en hij had zich daar neergelegd en was in een diepe slaap gevallen.

6. En de gezagvoerder kwam bij hem en zeide tot hem: Hoe kunt gij zó vast slapen! Sta op, roep tot uw god, misschien zal die god onzer gedenken, zodat wij niet vergaan.

Lees verder hoofdstuk Jona 1