Oude Testament

Nieuwe Testament

Joël 2:27-32 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

27. Dan zult gij weten, dat Ik in het midden van Israël ben, en dat Ik, de Here, uw God ben, en niemand anders; mijn volk zal nimmermeer te schande worden.

28. Daarna zal het geschieden, dat Ik mijn Geest zal uitstorten op al wat leeft, en uw zonen en uw dochters zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen; uw jongelingen zullen gezichten zien.

29. Ook op de dienstknechten en op de dienstmaagden zal Ik in die dagen mijn Geest uitstorten.

30. Ik zal wonderen geven in de hemel en op de aarde, bloed en vuur en rookzuilen.

31. De zon zal veranderd worden in duisternis en de maan in bloed, voordat de grote en geduchte dag des Heren komt.

32. En het zal geschieden, dat ieder die de naam des Heren aanroept, behouden zal worden, want op de berg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, zoals de Here gezegd heeft; en tot de ontkomenen zullen zij behoren, die de Here zal roepen.

Lees verder hoofdstuk Joël 2