Oude Testament

Nieuwe Testament

Joël 2:11-17 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

11. En de Here verheft zijn stem voor zijn strijdmacht heen, want zijn leger is zeer talrijk; want machtig is (het leger) dat zijn woord volbrengt; want groot is de dag des Heren en zeer geducht! Wie zal hem verdragen?

12. Maar ook nu nog luidt het woord des Heren: Bekeert u tot Mij met uw ganse hart, en met vasten en met geween en met rouwklacht.

13. Scheurt uw hart en niet uw klederen en bekeert u tot de Here, uw God. Want genadig en barmhartig is Hij, lankmoedig en groot van goedertierenheid, berouw hebbende over het onheil.

14. Wie weet, of Hij Zich niet wendt en berouw heeft en een zegen achter Zich laat overblijven, tot een spijsoffer en een plengoffer voor de Here, uw God.

15. Blaast de bazuin op Sion, heiligt een vasten, roept een plechtige samenkomst bijeen.

16. Vergadert het volk, heiligt de gemeente, roept de ouden bijeen, vergadert de kinderen en de zuigelingen; de bruidegom trede uit zijn kamer en de bruid uit haar bruidsvertrek.

17. Laat de priesters, de dienaren des Heren, tussen de voorhal en het altaar wenen en zeggen: Spaar, Here, uw volk en geef uw erfdeel niet prijs aan de smaad, zodat de heidenen met hen zouden spotten. Waarom zou men onder de volken zeggen: Waar is hun God?

Lees verder hoofdstuk Joël 2