Oude Testament

Nieuwe Testament

Joël 1:13-19 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

13. Omgordt u en weeklaagt, gij priesters; jammert, gij dienaren van het altaar; komt, overnacht in rouwgewaden, gij dienaren van mijn God, want aan het huis van uw God zijn spijsoffer en plengoffer onthouden.

14. Heiligt een vasten, roept een plechtige samenkomst bijeen; vergadert, gij oudsten, alle inwoners des lands, tot het huis van de Here, uw God, en roept luide tot de Here.

15. Wee die dag, want nabij is de dag des Heren; als een verwoesting komt hij van de Almachtige.

16. Is niet voor onze ogen de spijze weggedaan, uit het huis van onze God vreugde en gejuich?

17. Verschrompeld zijn de zaadkorrels onder haar aardkluiten; verwoest zijn de voorraadschuren; gescheurd staan de korenbakken, want het koren is verdroogd.

18. Hoe kreunt het vee! De runderkudden dolen rond, want er is voor hen geen weide; ook de schapenkudden lijden zwaar.

19. Tot U, Here, roep ik, want een vuur heeft de weiden der woestijn verteerd, en een vlam heeft alle bomen van het veld verzengd.

Lees verder hoofdstuk Joël 1