Oude Testament

Nieuwe Testament

Joël 1:1-5 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Het woord des Heren, dat kwam tot Joël, de zoon van Petuël.

2. Hoort dit, gij oudsten, en neemt ter ore, alle inwoners des lands. Is zo iets geschied in uw dagen of in de dagen van uw vaderen?

3. Vertelt daarvan aan uw kinderen; laten uw kinderen het aan hun kinderen vertellen en hun kinderen weer aan het volgende geslacht.

4. Wat de knager had overgelaten, heeft de sprinkhaan afgevreten; wat de sprinkhaan had overgelaten, heeft de verslinder afgevreten; en wat de verslinder had overgelaten, heeft de kaalvreter afgevreten.

5. Wordt wakker, gij dronkaards en huilt, en jammert allen, gij wijndrinkers, om de jonge wijn, want hij is van uw mond weggerukt.

Lees verder hoofdstuk Joël 1