Oude Testament

Nieuwe Testament

Job 9:8-19 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

8. Hij spant geheel alleen de hemel uit,en Hij schrijdt voort over de hoogten der zee.

9. Hij maakt de Beer en de Orion,de Pleiaden en de Kamers van het Zuiden.

10. Hij doet grote, ondoorgrondelijke dingen,ja, wonderen zonder tal.

11. Wanneer Hij langs mij heengaat, zie ik Hem niet,en glijdt Hij voorbij, dan bespeur ik Hem niet.

12. Wanneer Hij wegrukt, wie zal Hem weerhouden?Wie zal tot Hem zeggen: Wat doet Gij?

13. God weerhoudt zijn toorn niet,onder Hem kromden zich de helpers van Rahab;

14. laat staan dan, dat ik Hem zou kunnen antwoorden,mijn woorden tegenover Hem uitkiezen,

15. die ik, al had ik gelijk, niet zou weten te antwoorden;mijn Rechter zou ik om genade moeten smeken.

16. Indien ik riep, en Hij mij antwoordde,zou ik niet kunnen geloven, dat Hij mij het oor leende;

17. Hij, die mij in de storm vermorzelt,mijn wonden zonder oorzaak vermeerdert,

18. mij niet vergunt adem te scheppen,maar mij met bitterheid verzadigt.

19. Ja, wanneer het aankomt op de kracht van de sterkste,– dan is Hij het,en wanneer het aankomt op het recht,(dan zegt Hij): Wie kan Mij ter verantwoording roepen?

Lees verder hoofdstuk Job 9