Oude Testament

Nieuwe Testament

Job 9:15-26 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

15. die ik, al had ik gelijk, niet zou weten te antwoorden;mijn Rechter zou ik om genade moeten smeken.

16. Indien ik riep, en Hij mij antwoordde,zou ik niet kunnen geloven, dat Hij mij het oor leende;

17. Hij, die mij in de storm vermorzelt,mijn wonden zonder oorzaak vermeerdert,

18. mij niet vergunt adem te scheppen,maar mij met bitterheid verzadigt.

19. Ja, wanneer het aankomt op de kracht van de sterkste,– dan is Hij het,en wanneer het aankomt op het recht,(dan zegt Hij): Wie kan Mij ter verantwoording roepen?

20. Al was ik in mijn recht, mijn eigen mond zou mij veroordelen;al was ik onschuldig, Hij zou mij schuldig verklaren.

21. Ik ben onschuldig, ik tel mijzelf niet,ik geef er mijn leven voor prijs.

22. Het is alles enerlei, daarom zeg ik:De onschuldige en de schuldige verdelgt Hij.

23. Wanneer zijn gesel plotseling doodt,dan spot Hij met de vertwijfeling van onschuldigen.

24. De aarde is in de macht van de goddeloze gegeven,en het aangezicht van haar rechters omhult Hij;doet Hij het niet, wie dan?

25. Ja, mijn dagen gaan sneller dan een ijlbode,zij vlieden heen zonder het goede te zien.

26. Zij glijden voorbij gelijk biezen boten,als een arend, die toeschiet op de prooi.

Lees verder hoofdstuk Job 9