Oude Testament

Nieuwe Testament

Job 8:8-18 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

8. Want doe slechts navraag bij het voorgeslacht,en geef acht op hetgeen hun vaderen doorvorsten.

9. Wij toch zijn van gisteren en weten niets;want als een schaduw zijn onze dagen op aarde.

10. Zullen zij u niet onderrichten, zullen zij het u niet zeggen,en woorden uit hun hart voortbrengen?

11. Schiet de bieze op, waar geen moeras is?Groeit het oevergras, waar geen water is?

12. Nog is het in volle groei, het kan nog niet worden afgesneden,of het verdort vóór enig ander gras.

13. Zo gaat het allen die God vergeten,en vergaat de verwachting van de goddeloze.

14. Zijn betrouwen is een herfstdraad,zijn toeverlaat een spinneweb.

15. Hij steunt op zijn huis, maar dit blijft niet staan;hij grijpt zich eraan vast, maar het houdt geen stand.

16. Saprijk staat hij in de volle zon,en zijn ranken spreiden zich uit over zijn hof.

17. Zijn wortels slingeren zich over steenhopen,hij boort zich tussen de stenen door.

18. Doch als men hem uitrukt uit zijn plaats,dan verloochent deze hem: Nooit heb ik u gezien!

Lees verder hoofdstuk Job 8