Oude Testament

Nieuwe Testament

Job 6:9-19 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

9. dat het Gode beliefde mij te verbrijzelen,dat Hij zijn hand uitstrekte en mij afsneed!

10. Dat zou nog vertroosting voor mij zijn,ja, ik zou van vreugde opspringenbij het leed, dat Hij niet spaart,omdat ik de woorden van de Heilige niet heb verloochend.

11. Wat is mijn kracht, dat ik zou kunnen wachten,en wat is mijn vooruitzicht, dat ik nog langer zou willen leven?

12. Is mijn kracht die van steen,is mijn lichaam van koper?

13. Of ben ik niet volkomen hulpeloos,en is redding voor mij niet uitgesloten?

14. Wie zijn vriend medelijden onthoudt,die verzaakt de vreze des Almachtigen.

15. Mijn broeders zijn onbetrouwbaar als een beek,als de waterloop van beken die wegvloeien;

16. die troebel zijn van het ijs,terwijl de sneeuw erin wegsmelt;

17. ten tijde dat zij gaan afnemen, verdwijnen zij geheel;wanneer het heet wordt, drogen zij uit in hun bedding.

18. De paden van hun loop kronkelen zich,zij gaan heen in de wildernis en raken verloren.

19. De karavanen van Tema zien ernaar uit,de reisgezelschappen van Sebahebben hun hoop erop gevestigd.

Lees verder hoofdstuk Job 6