Oude Testament

Nieuwe Testament

Job 5:8-17 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

8. Integendeel, ik zou naar God vragen,en aan God zou ik mijn zaak voorleggen.

9. Hij doet grote, ondoorgrondelijke dingen,wonderen zonder tal.

10. Hij geeft de regen op de aarde,en giet water uit over de velden.

11. Hij verheft geringen tot hoge staat,en treurenden verkrijgen krachtige hulp.

12. Hij verbreekt de raadslagen der listigen,en hun handen richten niets deugdelijks uit.

13. Hij vangt de wijzen in hun sluwheid,en het voornemen der listigen wordt verijdeld.

14. Overdag stuiten zij op duisternisen op de middag tasten zij rond als bij nacht.

15. Maar Hij redt van het zwaard van hun mond,de arme uit de hand van de sterke.

16. Zo is er dan voor de geringe hoop,en sluit de boosheid haar mond.

17. Zie, welzalig de mens, die God kastijdt;versmaad daarom de tucht des Almachtigen niet.

Lees verder hoofdstuk Job 5