Oude Testament

Nieuwe Testament

Job 5:1-14 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Roep maar – is er iemand, die u antwoordt?En tot wie van de heiligen wilt gij u wenden?

2. Voorwaar, de wrevel brengt de dwaas de dood,en de naijver doodt de onverstandige.

3. Ikzelf heb gezien, hoe een dwaas wortel schoot,maar aanstonds vervloekte ik zijn woning.

4. Zijn zonen blijven van hulp verstoken,zij worden in de poort vertreden, zonder dat iemand hen redt.

5. Een hongerige eet op, wat hij geoogst heeft,en zelfs uit de doornen haalt hij het weg,en dorstigen snakken naar hun bezit.

6. Want uit het stof komt het onheil niet voort,en uit de aarde spruit de moeite niet op.

7. Maar de mens wordt tot moeite geboren,gelijk de vonken omhoog vliegen.

8. Integendeel, ik zou naar God vragen,en aan God zou ik mijn zaak voorleggen.

9. Hij doet grote, ondoorgrondelijke dingen,wonderen zonder tal.

10. Hij geeft de regen op de aarde,en giet water uit over de velden.

11. Hij verheft geringen tot hoge staat,en treurenden verkrijgen krachtige hulp.

12. Hij verbreekt de raadslagen der listigen,en hun handen richten niets deugdelijks uit.

13. Hij vangt de wijzen in hun sluwheid,en het voornemen der listigen wordt verijdeld.

14. Overdag stuiten zij op duisternisen op de middag tasten zij rond als bij nacht.

Lees verder hoofdstuk Job 5