Oude Testament

Nieuwe Testament

Job 40:17-28 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

17. Lotusplanten beschutten hem met haar schaduw,de wilgen der beek omgeven hem.

18. Zie, al is de stroom nog zo sterk, hij deinst niet terug;hij voelt zich gerust, al bruist een Jordaan tegen zijn muil.

19. Durft men hem van voren vastgrijpen,een strik door zijn neus halen?

20. Kunt gij de krokodil met een vishaak optrekken,met een touw zijn tong neerdrukken?

21. Kunt gij een bieze door zijn neus halen,met een haak zijn kaak doorboren?

22. Zal hij veel smeekbeden tot u richten,vriendelijke woorden tot u spreken?

23. Zal hij een overeenkomst met u sluiten,zult gij hem voor altoos tot knecht nemen?

24. Kunt gij met hem als met een vogeltje spelenen hem vastbinden voor uw meisjes?

25. Zullen de gezellen hem als koopwaar verhandelen,hem verdelen onder kooplieden?

26. Kunt gij zijn huid met spiesen vol steken,zijn kop met een visharpoen?

27. Leg eens uw hand op hem,denk aan de strijd – gij moet het maar niet weer doen.

28. Zie, de hoop hem te vermeesteren komt bedrogen uit;reeds bij zijn aanblik wordt men neergeveld.

Lees verder hoofdstuk Job 40