Oude Testament

Nieuwe Testament

Job 39:6-14 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

6. Zij krommen zich, brengen haar jongen voort,drijven haar vrucht uit.

7. Haar jongen worden krachtig, groeien op in het veld,zij lopen weg en keren niet tot haar terug.

8. Wie heeft de wilde ezel de vrijheid gegeven,ja, wie heeft de banden van de ezel der steppe geslaakt,

9. wie Ik de vlakte tot zijn woning aanweesen het zilte land tot zijn verblijf?

10. Hij lacht om het gewoel der stad,luistert niet naar het geschreeuw van de drijver;

11. hij zoekt de bergen af als zijn weideen speurt naar al wat groen is.

12. Zou de woudos u dienstbaar willen zijn,willen overnachten bij uw kribbe?

13. Kunt gij de woudos met een touw in de vore dwingen?Zal hij achter u de dalgrond eggen?

14. Vertrouwt gij op hem, omdat zijn kracht zo groot is?of laat gij aan hem uw zwoegen over?

Lees verder hoofdstuk Job 39