Oude Testament

Nieuwe Testament

Job 39:4-7 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

4. Kent gij de tijd, waarop de gemzen werpen?Neemt gij het jongen der hinden waar?

5. Kunt gij de maanden van haar dracht tellen,en kent gij de tijd, waarop zij werpen?

6. Zij krommen zich, brengen haar jongen voort,drijven haar vrucht uit.

7. Haar jongen worden krachtig, groeien op in het veld,zij lopen weg en keren niet tot haar terug.

Lees verder hoofdstuk Job 39