31. op rotsen woont en vernacht,op rotspunt en bergtop?
32. Vandaar speurt hij naar voedsel,zijn ogen turen in de verte;
33. zijn jongen slurpen bloed,en waar verslagenen liggen, daar is hij.
34. En de Here antwoordde Job:
35. Wil de bediller twisten met de Almachtige?De aanklager van God antwoorde daarop!
36. Toen antwoordde Job de Here:
37. Zie, ik ben te gering, hoe zal ik U bescheid geven?Ik leg de hand op mijn mond.
38. Eenmaal heb ik gesproken, maar ik doe het niet weer;ja tweemaal, maar ik ga er niet mee voort.