Oude Testament

Nieuwe Testament

Job 39:22-37 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

22. Kunt gij het paard sterkte geven,zijn nek met manen bekleden?

23. Kunt gij het doen springen als een sprinkhaan?Zijn trots gesnuif is een verschrikking.

24. Het doorwoelt met vreugde het dal,met kracht trekt het de strijd tegemoet;

25. het lacht om de vrees en is onvervaarden deinst voor het zwaard niet terug.

26. Boven hem rinkelt de pijlkoker,flikkeren lans en speer;

27. onstuimig en wild verslindt het de bodemen is niet te houden als de hoorn klinkt;

28. het hinnikt, zo vaak de hoorn wordt geblazenen reeds van verre ruikt het de strijd,het geroep der aanvoerders en het krijgsgeschreeuw.

29. Is het door uw inzicht, dat de valk vliegt,zijn vleugels uitslaat naar het zuiden?

30. Is het op uw bevel, dat de gier zich verheften zijn nest in de hoogte bouwt,

31. op rotsen woont en vernacht,op rotspunt en bergtop?

32. Vandaar speurt hij naar voedsel,zijn ogen turen in de verte;

33. zijn jongen slurpen bloed,en waar verslagenen liggen, daar is hij.

34. En de Here antwoordde Job:

35. Wil de bediller twisten met de Almachtige?De aanklager van God antwoorde daarop!

36. Toen antwoordde Job de Here:

37. Zie, ik ben te gering, hoe zal ik U bescheid geven?Ik leg de hand op mijn mond.

Lees verder hoofdstuk Job 39