Oude Testament

Nieuwe Testament

Job 39:21-28 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

21. Wanneer zij fier met de vleugels klapt,lacht zij om ros en ruiter.

22. Kunt gij het paard sterkte geven,zijn nek met manen bekleden?

23. Kunt gij het doen springen als een sprinkhaan?Zijn trots gesnuif is een verschrikking.

24. Het doorwoelt met vreugde het dal,met kracht trekt het de strijd tegemoet;

25. het lacht om de vrees en is onvervaarden deinst voor het zwaard niet terug.

26. Boven hem rinkelt de pijlkoker,flikkeren lans en speer;

27. onstuimig en wild verslindt het de bodemen is niet te houden als de hoorn klinkt;

28. het hinnikt, zo vaak de hoorn wordt geblazenen reeds van verre ruikt het de strijd,het geroep der aanvoerders en het krijgsgeschreeuw.

Lees verder hoofdstuk Job 39