Oude Testament

Nieuwe Testament

Job 39:10-30 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

10. Hij lacht om het gewoel der stad,luistert niet naar het geschreeuw van de drijver;

11. hij zoekt de bergen af als zijn weideen speurt naar al wat groen is.

12. Zou de woudos u dienstbaar willen zijn,willen overnachten bij uw kribbe?

13. Kunt gij de woudos met een touw in de vore dwingen?Zal hij achter u de dalgrond eggen?

14. Vertrouwt gij op hem, omdat zijn kracht zo groot is?of laat gij aan hem uw zwoegen over?

15. Rekent gij op hem, dat hij uw koren zal binnenhalenen het naar uw dorsvloer zal samenbrengen?

16. Vrolijk klapwieken de vleugels van de struis;zijn dat liefderijke slagpennen en veren,

17. als zij haar eieren overlaat aan de aardeen ze warm laat worden in het zand,

18. en vergeet, dat een voet ze vertrappenen het gedierte des velds ze vertreden kan?

19. Zij behandelt haar jongen hard, alsof zij de hare niet zijn;of haar zwoegen vergeefs is, deert haar niet,

20. want God heeft haar wijsheid onthoudenen haar geen deel aan het inzicht gegeven.

21. Wanneer zij fier met de vleugels klapt,lacht zij om ros en ruiter.

22. Kunt gij het paard sterkte geven,zijn nek met manen bekleden?

23. Kunt gij het doen springen als een sprinkhaan?Zijn trots gesnuif is een verschrikking.

24. Het doorwoelt met vreugde het dal,met kracht trekt het de strijd tegemoet;

25. het lacht om de vrees en is onvervaarden deinst voor het zwaard niet terug.

26. Boven hem rinkelt de pijlkoker,flikkeren lans en speer;

27. onstuimig en wild verslindt het de bodemen is niet te houden als de hoorn klinkt;

28. het hinnikt, zo vaak de hoorn wordt geblazenen reeds van verre ruikt het de strijd,het geroep der aanvoerders en het krijgsgeschreeuw.

29. Is het door uw inzicht, dat de valk vliegt,zijn vleugels uitslaat naar het zuiden?

30. Is het op uw bevel, dat de gier zich verheften zijn nest in de hoogte bouwt,

Lees verder hoofdstuk Job 39