Oude Testament

Nieuwe Testament

Job 38:27-33 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

27. om woestijn en woestenij te verzadigenen de spruiten van het jonge groen te doen ontluiken?

28. Heeft de regen een vader?Of wie heeft de dauwdruppelen verwekt?

29. Uit wier schoot komt het ijs te voorschijn,en de rijp des hemels, wie baart die?

30. Als tot steen verdichten zich de wateren,en de vlakte van de watervloed sluit zich aaneen.

31. Kunt gij de banden der Pleiaden binden,of de boeien van de Orion slaken?

32. Doet gij de tekens van de Dierenriem te rechter tijd opgaan,en bestuurt gij de Beer met zijn jongen?

33. Kent gij de inzettingen des hemels,bepaalt gij zijn heerschappij over de aarde?

Lees verder hoofdstuk Job 38