Oude Testament

Nieuwe Testament

Job 37:6-11 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

6. want tot de sneeuw zegt Hij: Val op aarde!en tot de stortregen en de regenstromen: Wordt machtig!

7. De hand van alle mensen verzegelt Hij,opdat alle mensen die Hij gemaakt heeft, het inzien.

8. Het gedierte gaat in zijn schuilplaatsen legt zich neer in zijn holen.

9. De storm komt uit de voorraadkamer,en de koude uit de schuren.

10. Door zijn goddelijke adem maakt Hij het ijs,de watervlakte wordt als gegoten metaal.

11. Ook bezwaart Hij de wolken met water,Hij spreidt zijn lichtende wolken uit,

Lees verder hoofdstuk Job 37