Oude Testament

Nieuwe Testament

Job 37:13-24 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

13. hetzij tot een roede voor zijn aarde,hetzij tot goedertierenheid, Hij doet het zijn doel vinden.

14. Leen toch het oor aan deze dingen, o Job,sta stil en let op Gods wonderen.

15. Begrijpt gij, hoe God hun opdracht geeft,en hoe Hij het licht zijner wolken doet schijnen?

16. Begrijpt gij iets van het zweven der wolken,de wonderwerken van de Volmaakte in kennis,

17. gij, wiens klederen heet worden,als de aarde stil is vanwege de zuiderhitte?

18. Kunt gij zoals Hij de wolken maken tot een uitspansel,vast als een gegoten spiegel?

19. Maak ons bekend, wat wij tot Hem zullen zeggen;niets toch kunnen wij aanvoeren vanwege de duisternis.

20. Zou het Hem verteld worden, wanneer ik ging spreken?Heeft iemand ooit gezegd, dat hij verdelgd wil worden?

21. Nu eens ziet men geen licht,verduisterd als het is door de wolken,dan weer jaagt de wind voorbij en maakt het helder.

22. Uit het noorden verschijnt goudglans;God is bedekt met geduchte majesteit.

23. De Almachtige, die wij niet begrijpen,is groot van kracht en recht;Hij, die groot is in gerechtigheid, buigt haar niet.

24. Daarom vrezen de mensen Hem,maar geen der eigenwijzen ziet Hij aan.

Lees verder hoofdstuk Job 37