Oude Testament

Nieuwe Testament

Job 34:6-20 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

6. ondanks mijn recht sta ik als leugenaar,hoewel ik onschuldig ben, is mijn wonde onheelbaar.

7. Wie is een man als Job,die godslastering indrinkt als water,

8. die in het gezelschap van bedrijvers van ongerechtigheid verkeerten omgang heeft met goddeloze lieden?

9. Want hij heeft gezegd: Het baat de mens niet,als hij behagen heeft in de omgang met God.

10. Daarom, gij verstandige lieden, luistert naar mij:God is verre van goddeloosheid, de Almachtige van onrecht.

11. Veeleer vergeldt Hij de mens zijn dadenen doet ieder ondervinden naar zijn wandel;

12. ja waarlijk, God handelt niet onrechtvaardig,de Almachtige buigt het recht niet.

13. Wie heeft de aarde onder zijn leiding gesteld,en wie heeft de ganse wereld gegrondvest?

14. Indien Hij zijn aandacht op hem richtte,zijn geest en zijn adem tot Zich terugnam,

15. dan zou al wat leeft tegelijk de geest geven,en de mens zou wederkeren tot stof.

16. Indien gij verstandig zijt, luister hiernaar,leen het oor aan het geluid mijner woorden.

17. Kan iemand, die het recht haat, leidsman zijn,en wilt gij de Rechtvaardige, de Geweldige, veroordelen,

18. Hem, die tot een koning zegt: Nietswaardige,tot edelen: Gij goddelozen;

19. die vorsten niet naar de ogen ziet,de aanzienlijke niet voortrekt boven de geringe,omdat zij allen het maaksel zijner handen zijn?

20. In een oogwenk sterven zij, ja, midden in de nacht,het volk wordt opgeschrikt en vergaat,en de Machtige doet het verdwijnen, niet door mensenhand.

Lees verder hoofdstuk Job 34