Oude Testament

Nieuwe Testament

Job 34:6-12 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

6. ondanks mijn recht sta ik als leugenaar,hoewel ik onschuldig ben, is mijn wonde onheelbaar.

7. Wie is een man als Job,die godslastering indrinkt als water,

8. die in het gezelschap van bedrijvers van ongerechtigheid verkeerten omgang heeft met goddeloze lieden?

9. Want hij heeft gezegd: Het baat de mens niet,als hij behagen heeft in de omgang met God.

10. Daarom, gij verstandige lieden, luistert naar mij:God is verre van goddeloosheid, de Almachtige van onrecht.

11. Veeleer vergeldt Hij de mens zijn dadenen doet ieder ondervinden naar zijn wandel;

12. ja waarlijk, God handelt niet onrechtvaardig,de Almachtige buigt het recht niet.

Lees verder hoofdstuk Job 34