Oude Testament

Nieuwe Testament

Job 34:1-10 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Voorts hief Elihu aan en zeide:

2. Hoort, gij wijzen, naar mijn woorden,gij verstandigen, leent mij het oor!

3. Want het oor toetst de redenen,gelijk het gehemelte de spijze proeft.

4. Laten wij voor onszelf uitmaken wat recht is,met elkander beslissen wat goed is.

5. Want Job zegt: Ik ben in mijn recht,maar God heeft mij mijn recht onthouden;

6. ondanks mijn recht sta ik als leugenaar,hoewel ik onschuldig ben, is mijn wonde onheelbaar.

7. Wie is een man als Job,die godslastering indrinkt als water,

8. die in het gezelschap van bedrijvers van ongerechtigheid verkeerten omgang heeft met goddeloze lieden?

9. Want hij heeft gezegd: Het baat de mens niet,als hij behagen heeft in de omgang met God.

10. Daarom, gij verstandige lieden, luistert naar mij:God is verre van goddeloosheid, de Almachtige van onrecht.

Lees verder hoofdstuk Job 34