Oude Testament

Nieuwe Testament

Job 33:9-21 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

9. Ik ben rein, zonder overtreding,ik ben zuiver en zonder ongerechtigheid;

10. maar zie, Hij weet reden tot vijandschap tegen mij te vinden,Hij beschouwt mij als zijn vijand;

11. Hij legt mijn voeten in het blok,Hij bespiedt al mijn paden.

12. Zie, daarin hebt gij ongelijk, antwoord ik u,want God is meerder dan een sterveling.

13. Waarom hebt gij tegen Hem getwist,terwijl Hij toch niets van zijn doen verantwoordt?

14. Want God spreekt op één wijze,of op twee, maar men let daar niet op.

15. In een droom, in een nachtgezicht,wanneer diepe slaap op de mensen valt,in sluimering op de legerstede –

16. dan opent Hij het oor der mensen,en drukt het zegel op de vermaningen, tot hen gericht,

17. om de mens van zijn doen af te brengen,om hoogmoed van de man te weren,

18. om zijn ziel van de groeve te redden,zijn leven, dat het niet omkome door de spies.

19. Ook wordt hij door smart op zijn sponde vermaand,terwijl er aanhoudende strijd in zijn gebeente is;

20. dan gruwt zijn binnenste van brood,zijn ziel van begeerlijke spijze;

21. zijn vlees slinkt weg, men ziet het niet meer,zijn beenderen, eens onzichtbaar, steken uit,

Lees verder hoofdstuk Job 33