Oude Testament

Nieuwe Testament

Job 33:3-14 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

3. Mijn woorden zijn oprechtheid des harten,en wat mijn lippen weten, geven zij zuiver weer.

4. De Geest Gods heeft mij gemaakt,en de adem des Almachtigen doet mij leven.

5. Indien gij kunt, antwoord mij,maak u tegen mij op, stel u te weer.

6. Zie, voor God ben ik aan u gelijk,ook ik ben uit leem afgeknepen.

7. Dus behoeft geen schrik voor mij u te overvallen,mijn druk zal niet zwaar op u zijn.

8. Maar te mijnen aanhoren hebt gij gezegd,en het geluid uwer woorden heb ik gehoord:

9. Ik ben rein, zonder overtreding,ik ben zuiver en zonder ongerechtigheid;

10. maar zie, Hij weet reden tot vijandschap tegen mij te vinden,Hij beschouwt mij als zijn vijand;

11. Hij legt mijn voeten in het blok,Hij bespiedt al mijn paden.

12. Zie, daarin hebt gij ongelijk, antwoord ik u,want God is meerder dan een sterveling.

13. Waarom hebt gij tegen Hem getwist,terwijl Hij toch niets van zijn doen verantwoordt?

14. Want God spreekt op één wijze,of op twee, maar men let daar niet op.

Lees verder hoofdstuk Job 33