Oude Testament

Nieuwe Testament

Job 33:20-29 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

20. dan gruwt zijn binnenste van brood,zijn ziel van begeerlijke spijze;

21. zijn vlees slinkt weg, men ziet het niet meer,zijn beenderen, eens onzichtbaar, steken uit,

22. zodat zijn ziel tot de groeve nadert,zijn leven tot de dodende machten.

23. Indien een engel hem terzijde staat,een voorspraak, een uit duizend,om een mens zijn onschuld te kennen te geven,

24. dan zal Hij Zich zijner erbarmen en zeggen:Bevrijd hem, dat hij niet in de groeve dale,de losprijs heb Ik verkregen.

25. Zijn lichaam wordt frisser dan in zijn jeugd,hij keert terug tot de dagen zijner jonkheid.

26. Hij bidt tot God, en Deze neemt hem in welgevallen aan,zodat hij zijn aangezicht met gejubel aanschouwten Hij de sterveling zijn gerechtigheid hergeeft.

27. Dan zingt hij ten aanhoren van de mensen en zegt:Ik had gezondigd en het recht gebogen,maar het werd mij niet vergolden;

28. Hij heeft mijn ziel bevrijd van de gang naar de groeve,en mijn leven verlustigt zich in het licht.

29. Zie, dit alles doet Godtweemaal, driemaal met een mens:

Lees verder hoofdstuk Job 33