Oude Testament

Nieuwe Testament

Job 32:1-8 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Toen hielden deze drie mannen op Job te antwoorden, omdat hij in eigen ogen rechtvaardig was.

2. En de toorn van Elihu, de zoon van Barakel, de Buziet, uit het geslacht van Ram, ontbrandde; tegen Job ontbrandde zijn toorn, omdat deze zich tegenover God voor rechtvaardig hield,

3. en tegen diens drie vrienden ontbrandde zijn toorn, omdat zij geen antwoord gevonden en Job nochtans schuldig verklaard hadden.

4. Maar Elihu had gewacht Job aan te spreken, omdat zij ouder waren dan hij.

5. Doch toen Elihu zag, dat er in de mond der drie mannen geen antwoord meer was, ontbrandde zijn toorn.

6. En de Buziet Elihu, de zoon van Barakel, nam het woord en zeide:Ik ben nog jong en gij zijt hoogbejaard;daarom schroomde ik en vreesde u mede te delen, wat ik weet.

7. Ik dacht: Laat de ouderdom spreken,en de veelheid van jaren wijsheid verkondigen.

8. Voorwaar, het is de geest in de stervelingenen de adem des Almachtigen, die hun inzicht geeft.

Lees verder hoofdstuk Job 32