Oude Testament

Nieuwe Testament

Job 31:6-18 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

6. Hij wege mij op een zuivere weegschaal,dan zal God mijn onschuld erkennen.

7. Indien mijn tred van de weg is afgeweken,mijn hart mijn ogen heeft gevolgd,en een smet aan mijn handen kleeft,

8. dan moge ik zaaien en een ander het eten,en wat voor mij is ontsproten, moge worden ontworteld!

9. Indien mijn hart zich heeft laten lokken tot een vrouw,en ik geloerd heb aan de deur van mijn naaste,

10. dan moge mijn vrouw voor een ander malen,en mogen anderen zich over haar neerbuigen.

11. Want dat zou een schande zijn,ja, een ongerechtigheid, voor de rechter te boeten.

12. Voorzeker, het zou een vuur zijn, dat ten verderve zou doorvretenen mijn ganse opbrengst zou verdelgen.

13. Indien ik het recht van mijn slaaf heb veracht,en dat van mijn slavin, wanneer zij geschil met mij hadden,

14. wat zou ik dan doen, als God Zich verhief,als Hij onderzoek deed, wat zou ik Hem antwoorden?

15. Heeft Hij, die mij in de moederschoot maakte,ook hem niet gemaakt?Heeft niet Eenzelfde ons in de baarmoeder bereid?

16. Indien ik ooit de bede der geringen heb afgeslagen,de ogen der weduwe heb laten versmachten,

17. of ooit mijn bete alleen gegeten,zonder dat de wees daarvan at

18. – veeleer van mijn jeugd af groeide hij bij mij op als bij een vader,en van de schoot mijner moeder af leidde ik haar –

Lees verder hoofdstuk Job 31