Oude Testament

Nieuwe Testament

Job 31:16-34 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

16. Indien ik ooit de bede der geringen heb afgeslagen,de ogen der weduwe heb laten versmachten,

17. of ooit mijn bete alleen gegeten,zonder dat de wees daarvan at

18. – veeleer van mijn jeugd af groeide hij bij mij op als bij een vader,en van de schoot mijner moeder af leidde ik haar –

19. indien ik ooit een zwerveling heb gezien zonder kleeden een arme zonder bedekking;

20. indien zijn lendenen mij niet hebben gezegend,en hij zich niet verwarmd heeft met de vacht mijner schapen;

21. indien ik ooit mijn hand heb opgeheven tegen een wees,omdat ik in de poort bijstand voor mij zag,

22. zo valle mijn schouder uit zijn gewricht,en breke mijn arm van zijn pijp af.

23. Want een schrik voor mij was het ongeluk, door God beschikt;en vanwege zijn hoogheid vermocht ik niets.

24. Indien ik op het goud mijn verwachting gesteld heb,en tot het fijne goud heb gezegd: Gij zijt mijn vertrouwen;

25. indien ik mij heb verheugd, omdat mijn vermogen groot wasen mijn hand geweldige rijkdom had verworven;

26. indien ik de zon heb aangezien, wanneer zij straalde,en de maan, die in pracht voortschreed,

27. zodat mijn hart heimelijk verlokt werd,en mijn hand mijn mond heeft gekust,

28. dan zou ook dat een ongerechtigheid zijn geweest,voor de rechter te boeten,want ik zou God daarboven hebben verloochend.

29. Indien ik mij verheugd heb over het ongeluk van mijn hateren gejubeld, wanneer rampspoed hem trof

30. – ja, ik liet niet toe, dat mijn mond zondigdedoor hem met een vloek de dood te wensen –

31. indien mijn tentgenoten niet getuigden:wie werd met zijn vleesspijzen niet verzadigd?

32. – geen vreemdeling vernachtte buiten,mijn deuren deed ik open voor de reiziger –

33. indien ik als Adam mijn overtreding bedekt heb,door mijn schuld in mijn boezem te verbergen,

34. omdat ik voor de grote menigte vreesde,en de verachting der geslachten mij verschrikte,zodat ik zweeg en de deur niet uitging!

Lees verder hoofdstuk Job 31