Oude Testament

Nieuwe Testament

Job 31:1-13 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Ik had met mijn ogen een verbond gesloten,hoe zou ik dan een maagd hebben aangezien?

2. Want wat is het deel, door God van omhoog beschikt,het erfdeel, door de Almachtige uit den hoge bepaald?

3. Is het niet ondergang voor de verkeerdeen ongeluk voor de bedrijvers van ongerechtigheid?

4. Slaat Hij niet mijn wegen gadeen telt Hij niet al mijn schreden?

5. Indien ik ooit met leugens heb omgegaan,of mijn voet zich heeft gerept tot bedrog,

6. Hij wege mij op een zuivere weegschaal,dan zal God mijn onschuld erkennen.

7. Indien mijn tred van de weg is afgeweken,mijn hart mijn ogen heeft gevolgd,en een smet aan mijn handen kleeft,

8. dan moge ik zaaien en een ander het eten,en wat voor mij is ontsproten, moge worden ontworteld!

9. Indien mijn hart zich heeft laten lokken tot een vrouw,en ik geloerd heb aan de deur van mijn naaste,

10. dan moge mijn vrouw voor een ander malen,en mogen anderen zich over haar neerbuigen.

11. Want dat zou een schande zijn,ja, een ongerechtigheid, voor de rechter te boeten.

12. Voorzeker, het zou een vuur zijn, dat ten verderve zou doorvretenen mijn ganse opbrengst zou verdelgen.

13. Indien ik het recht van mijn slaaf heb veracht,en dat van mijn slavin, wanneer zij geschil met mij hadden,

Lees verder hoofdstuk Job 31