Oude Testament

Nieuwe Testament

Job 30:1-10 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. Maar nu lachen mij uit,wie jonger van jaren zijn dan ik,wier vaders ik te min vondom bij de honden van mijn kudde te zetten.

2. Trouwens, wat zou mij de kracht van hun handen gebaat hebben?Bij hen was de levenskracht vergaan:

3. mensen, die door gebrek en honger uitgeput,het dorre land afknagen,de struiken van woestijn en woestenij;

4. zij plukken de melde bij het struikgewas af,en de wortel van de brem dient hun tot voedsel.

5. Zij worden uit de samenleving weggejaagd,en men schreeuwt tegen hen als tegen dieven.

6. In huiveringwekkende dalen moeten zij wonen,in aardholen en rotskloven;

7. tussen de struiken balken zij,onder de netels hokken zij samen,

8. dwaze, ja eerloze lieden,weggezweept uit het land.

9. Maar nu ben ik hun tot een spotlied gewordenen ik werd hun tot een onderwerp van gepraat.

10. Zij verafschuwen mij, houden zich op een afstand van mij,en sparen mijn gelaat het speeksel niet;

Lees verder hoofdstuk Job 30