8. dan verborgen knapen zich, als zij mij zagen,hoogbejaarden verhieven zich en bleven staan;
9. vorsten staakten hun gespreken legden de hand op hun mond;
10. de stem der edelen verstomdeen hun tong kleefde aan hun gehemelte;
11. wanneer een oor mij hoorde, prees het mij gelukkig,en wanneer een oog mij zag, gaf het goede getuigenis van mij.