Oude Testament

Nieuwe Testament

Job 28:7-23 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

7. Het pad daarheen – geen roofvogel kent het,het oog van de gier bespeurt het niet;

8. de trotse dieren betreden het niet,de leeuw schrijdt er niet over.

9. (De mens) slaat zijn hand aan het harde gesteente,hij woelt de bergen om van hun wortel af;

10. in de rotsen houwt hij gangen uit,en allerlei kostbaars ziet zijn oog;

11. de bronnen der stromen damt hij af,en hij brengt het verborgene aan het licht.

12. Maar de wijsheid – waar wordt zij gevonden,en waar toch is de verblijfplaats van het inzicht?

13. De sterveling kent haar waarde niet,en zij wordt niet gevonden in het land der levenden.

14. De waterdiepte zegt: In mij is zij niet,en de zee zegt: Zij is niet bij mij.

15. Gedegen goud kan voor haar niet gegeven worden,en zilver kan niet als haar koopprijs worden afgewogen;

16. zij kan niet worden geschat tegen het fijne goud van Ofir,noch tegen de kostbare chrysopraas of de lazuursteen.

17. Goud noch glas kunnen haar evenaren,men ruilt haar niet tegen kleinodiën van gelouterd goud;

18. paarlemoer noch kristal komen (naast haar) in aanmerking,en het bezit van wijsheid gaat koralen te boven.

19. De chrysoliet uit Ethiopië kan haar niet evenaren,tegen louter, fijn goud kan zij niet geschat worden.

20. Deze wijsheid dan – vanwaar komt zij,en waar toch is de verblijfplaats van het inzicht?

21. Zij is onttrokken aan het oog van al wat leeft,zelfs voor het gevogelte des hemels is zij verborgen.

22. Het verderf en de dood zeggen:Met onze oren hebben wij haar gerucht vernomen.

23. God kent de weg tot haar,Hij weet haar verblijfplaats.

Lees verder hoofdstuk Job 28