Oude Testament

Nieuwe Testament

Job 28:7-14 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

7. Het pad daarheen – geen roofvogel kent het,het oog van de gier bespeurt het niet;

8. de trotse dieren betreden het niet,de leeuw schrijdt er niet over.

9. (De mens) slaat zijn hand aan het harde gesteente,hij woelt de bergen om van hun wortel af;

10. in de rotsen houwt hij gangen uit,en allerlei kostbaars ziet zijn oog;

11. de bronnen der stromen damt hij af,en hij brengt het verborgene aan het licht.

12. Maar de wijsheid – waar wordt zij gevonden,en waar toch is de verblijfplaats van het inzicht?

13. De sterveling kent haar waarde niet,en zij wordt niet gevonden in het land der levenden.

14. De waterdiepte zegt: In mij is zij niet,en de zee zegt: Zij is niet bij mij.

Lees verder hoofdstuk Job 28