Oude Testament

Nieuwe Testament

Job 28:2-10 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

2. ijzer wordt uit de grond gehaald,en steen smelt men tot koper.

3. Men maakt een einde aan de duisternis,en tot de uiterste diepte doorvorst men het gesteentein de donkerheid en in de diepe duisternis.

4. Men boort een mijnschacht ver van waar mensen wonen;zonder steun voor de voet hangen zij,ver van de mensen zweven zij.

5. De aarde, waaruit het brood voortkomt –onder haar wordt er gewoeld als door vuur.

6. Haar gesteente is de vindplaats van lazuursteen,die goudstofjes bevat.

7. Het pad daarheen – geen roofvogel kent het,het oog van de gier bespeurt het niet;

8. de trotse dieren betreden het niet,de leeuw schrijdt er niet over.

9. (De mens) slaat zijn hand aan het harde gesteente,hij woelt de bergen om van hun wortel af;

10. in de rotsen houwt hij gangen uit,en allerlei kostbaars ziet zijn oog;

Lees verder hoofdstuk Job 28