Oude Testament

Nieuwe Testament

Job 27:6-21 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

6. Aan mijn gerechtigheid houd ik vast en ik geef haar niet op;mijn hart veroordeelt niet een mijner dagen.

7. Het verga mijn vijand als de goddeloze,en mijn tegenstander als de verkeerde.

8. Want wat is de verwachting van de godvergetene,als God zijn leven afsnijdt, als Hij dat opeist?

9. Zal God zijn hulpgeroep horen,als benauwdheid hem overvalt?

10. Kan hij zich in de Almachtige verlustigen,God aanroepen te allen tijde?

11. Ik zal u onderrichten aangaande de hand Gods,wat de Almachtige voorheeft, zal ik niet verbergen.

12. Gij allen hebt het immers zelf gezien;waarom zijt gij dan door een ijdele waan bevangen?

13. Dit is van Godswege het deel van de goddeloze mens,het erfdeel van de geweldenaars,dat zij van de Almachtige ontvangen:

14. als zijn kinderen talrijk worden – het is voor het zwaard,en zijn spruiten worden niet met brood verzadigd;

15. wie van hem overblijven, worden door de pest ten grave gesleept,en hun weduwen wenen niet.

16. Al hoopt hij geld op als stofen verschaft zich kleding als leem –

17. hij verschaft zich die, maar de rechtvaardige bekleedt er zich mee,en de onschuldigen verdelen het geld.

18. Zijn huis bouwt hij als een mot,of een hut, zoals een wachter die maakt.

19. Rijk legt hij zich ter ruste, maar hij kan het niet weer doen,hij doet zijn ogen open en er is niets meer.

20. Verschrikkingen grijpen hem aan als waterstromen,bij nacht rukt de storm hem weg;

21. de oostenwind neemt hem op, en daar gaat hij –,die stormt hem weg van zijn plaats.

Lees verder hoofdstuk Job 27