Oude Testament

Nieuwe Testament

Job 27:1-12 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

1. En Job ging voort zijn spreuk aan te heffen en zeide:

2. Zo waar God leeft, die mij mijn recht onthoudt,en de Almachtige, die mijn ziel met bitterheid heeft vervuld –

3. zolang mijn adem nog ten volle in mij is,en de geest Gods in mijn neusgaten,

4. zullen mijn lippen waarlijk geen onrecht spreken,en zal mijn tong geen bedrog uiten.

5. Het zij verre van mij, dat ik u gelijk zou geven;totdat ik de geest geef, zal ik mijn onschuld niet prijsgeven.

6. Aan mijn gerechtigheid houd ik vast en ik geef haar niet op;mijn hart veroordeelt niet een mijner dagen.

7. Het verga mijn vijand als de goddeloze,en mijn tegenstander als de verkeerde.

8. Want wat is de verwachting van de godvergetene,als God zijn leven afsnijdt, als Hij dat opeist?

9. Zal God zijn hulpgeroep horen,als benauwdheid hem overvalt?

10. Kan hij zich in de Almachtige verlustigen,God aanroepen te allen tijde?

11. Ik zal u onderrichten aangaande de hand Gods,wat de Almachtige voorheeft, zal ik niet verbergen.

12. Gij allen hebt het immers zelf gezien;waarom zijt gij dan door een ijdele waan bevangen?

Lees verder hoofdstuk Job 27