Oude Testament

Nieuwe Testament

Job 26:8-14 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

8. Hij bindt de wateren bijeen in zijn wolken,zonder dat het wolkendek daaronder scheurt.

9. Hij bedekt de aanblik van zijn troondoor daarover zijn wolken uit te spreiden.

10. Hij trok een kring over het watervlak,tot waar het licht aan de duisternis grenst;

11. de zuilen des hemels wankeldenen stonden ontzet voor zijn dreigen.

12. Hij stilde de zee door zijn krachten verpletterde Rahab door zijn beleid.

13. Door zijn adem werd de hemel helder,zijn hand doorboorde de snelle slang.

14. Zie, dit zijn nog maar de uitlopers zijner wegen,en slechts een fluisterend woord vernemen wij van Hem.Wie zou dan de donder zijner kracht kunnen verstaan?

Lees verder hoofdstuk Job 26