Oude Testament

Nieuwe Testament

Job 21:23-34 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

23. De een sterft in ongebroken kracht,volkomen rustig en vredig;

24. zijn lendenen zijn vol vet,en het merg zijner beenderen blijft fris.

25. De ander sterft bitter te moede,zonder het goede te hebben gesmaakt.

26. Tezamen liggen zij neer in het stof.en het gewormte bedekt hen.

27. Zie, ik ken uw overleggingenen uw bedenksels, waarmede gij mij geweld aandoet,

28. dat gij zegt: Waar is het huis van die machthebber gebleven?En waar is de tent die de goddelozen bewoonden?

29. Hebt gij geen navraag gedaan bij hendie op de weg voorbijtrekken –gij kunt hun aanwijzingen toch niet loochenen –

30. dat de bozen ten dage des verderfs bewaard worden,en ten dage van (Gods) verbolgenheid in veiligheid gebracht?

31. Wie verwijt hem zijn gedrag in zijn aangezicht?En heeft hij iets gedaan, wie vergeldt het hem?

32. Hij wordt ten grave gedragen,en voor zijn grafheuvel draagt men zorg.

33. Zacht dekken hem de kluiten in het dal,iedereen sluit zich aan achter hem,en voor hem uit (gaan) ontelbaren.

34. Ach, wat troost gij mij toch met ijdele woorden,en uw antwoorden – slechts bedrog blijft ervan over!

Lees verder hoofdstuk Job 21