Oude Testament

Nieuwe Testament

Job 20:23-27 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

23. Om zijn buik te vullenlaat (God) zijn brandende toorn tegen hem los,die Hij op hem doet neerregenen als zijn spijze.

24. Hij moge vluchten voor het ijzeren wapen,de koperen boog zal hem doorboren.

25. Hij moge (de pijl) uittrekken, zodat deze zijn rug uitgaat,en de schicht uit zijn gal te voorschijn komt:doodsschrik komt over hem.

26. Algehele duisternis is bewaard voor wat hij spaart;een vuur, niet (door mensen) aangeblazen, verslindt hemen verteert wat in zijn tent overig is.

27. De hemel openbaart zijn ongerechtigheid,en de aarde staat tegen hem op.

Lees verder hoofdstuk Job 20