27. die ik zelf mij ten goede aanschouwen zal,die mijn eigen ogen zullen zien en niet een vreemde;mijn nieren in mijn binnenste versmachten van verlangen.
28. Als gij dan zegt: Hoe zullen wij hem vervolgenen de grond der zaak bij hem ontdekken! –
29. vreest dan voor uzelf het zwaard,want (uw) grimmigheid is een halsmisdaad,opdat gij moogt erkennen, dat er een gericht is.