Oude Testament

Nieuwe Testament

Job 18:4-13 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

4. Gij, die in toorn uzelf verscheurt,zal om uwentwil de aarde ontvolkten een rots van haar plaats gerukt worden?

5. Toch zal het licht der goddelozen uitgeblust worden,en de gloed van zijn vuur zal niet blijven schijnen.

6. Het licht in zijn tent verduistert,en zijn lamp boven hem wordt uitgeblust.

7. Zijn krachtige schreden worden belemmerd,en zijn eigen raadslag werpt hem neder.

8. Want door zijn eigen voeten geraakt hij in het net,en over het vlechtwerk van een vangkuil wandelt hij.

9. Een klem grijpt zijn hiel,een strik houdt hem vast.

10. Een touw is voor hem in de grond verborgen,een valstrik ligt voor hem op het pad.

11. Aan alle kant overvallen hem verschrikkingenen jagen hem voort op zijn schreden.

12. Het onheil hongert naar hem,het verderf staat bereid tot zijn val.

13. De eerstgeborene van de doodvreet de stukken van zijn huid weg,vreet zijn leden af.

Lees verder hoofdstuk Job 18