Oude Testament

Nieuwe Testament

Job 18:12-21 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

12. Het onheil hongert naar hem,het verderf staat bereid tot zijn val.

13. De eerstgeborene van de doodvreet de stukken van zijn huid weg,vreet zijn leden af.

14. Hij wordt weggerukt uit zijn tent, waar hij zich veilig voelde;dit doet hem voortschrijdennaar de koning der verschrikkingen.

15. In zijn tent huist wat niet bij hem behoort,zwavel wordt over zijn woning gestrooid.

16. Van onderen verdrogen zijn wortels,en van boven verwelken zijn twijgen.

17. Zijn nagedachtenis vergaat van de aardbodem,zijn naam wordt op straat niet meer genoemd.

18. Men stoot hem voort uit het licht in de duisternis,en men jaagt hem weg uit de bewoonde wereld.

19. Hij zal telg noch spruit hebben onder zijn volk,en niemand zal overblijven in het oord, waar hij vertoeft.

20. De jongeren zullen ontzet staan over zijn dag,en huivering zal de ouderen aangrijpen.

21. Waarlijk, zo gaat het met de woning van de verkeerde,zo met de woonplaats van hem die God niet erkent.

Lees verder hoofdstuk Job 18