Oude Testament

Nieuwe Testament

Job 16:8-22 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

8. en mij aangegrepen; tot een getuige is mij dit geworden:mijn kwaal is tegen mij opgestaan en klaagt mij aan.

9. Zijn toorn verscheurt en bestookt mij,Hij knerst met zijn tanden tegen mij,mijn Tegenstander scherpt zijn ogen tegen mij.

10. Men spert de mond tegen mij op,onder schimp slaat men mij op de kaken,men verzamelt zich als één man tegen mij.

11. God levert mij over aan de snoodaards,Hij geeft mij prijs aan de goddelozen.

12. Ik leefde in vrede, maar Hij schrikte mij op;Hij greep mij bij de nek en wierp mij ter aarde,stelde Zich mij ten doelwit.

13. Talrijke schichten vliegen om mij heen,meedogenloos doorboort Hij mijn nieren,Hij stort mijn gal ter aarde uit.

14. Met breuk op breuk verbreekt Hij mij,Hij snelt op mij af als een krijgsheld.

15. Een rouwgewaad heb ik over mijn huid genaaid,en mijn horen in het stof gestoken;

16. mijn aangezicht is rood van wenen,over mijn oogleden ligt diepe duisternis,

17. hoewel geen gewelddaad aan mijn handen kleeft,en mijn gebed rein is.

18. O aarde! bedek mijn bloed niet,en mijn geroep vinde geen rustplaats!

19. Maar ook nu, zie mijn Getuige is in de hemel,mijn Pleitbezorger in den hoge.

20. Ook al bespotten mij mijn vrienden,nochtans richt zich mijn oog schreiend op God,

21. opdat Hij de mens recht doe tegenover God,en recht doe tussen de mens en zijn naaste.

22. Want nog weinige jaren zullen komen,en dan zal ik het pad gaan, waarlangs ik niet zal wederkeren.

Lees verder hoofdstuk Job 16